INHOUDSOPGAVE
- 1 Inleiding
- 2 Algemeen
- 3 Vóór je begint
- 4 Een nieuwe lijnstijl maken
- 5 Het managen van lijnstijlen
1 Inleiding
Er zijn al veel artikelen geschreven over het maken van lijnstijlen in MicroStation, zelfs een paar in het Nederlands. En toch ga ik er nog eentje aan toevoegen. De reden is dat ik merk dat de artikelen die tot nu toe verschenen zijn eigenlijk het onderwerp niet ver genoeg uitdiepen. Dus dit is niet eens een artikel, maar eerder een handleiding.
2 Algemeen
Er kan in MicroStation heel veel met lijnstijlen. Ik vertel mijn cursisten regelmatig over de webinar die ik een keer bijwoonde van een Amerikaanse gebruiker die een 3D-object gebruikte voor een lijnstijl en op die manier betonnen barriers tekende . Want ja, dat kan dus ook.
Eigenlijk kun je stellen:
Van alles wat je kunt tekenen, kun je een lijnstijl kunt maken.
MicroStation levert zelf een aantal lijnstijlen waar je goed kunt zien wat er mogelijk is:
Een lijnstijl kan bestaan uit:
- geometrie (lijnen, bogen, cirkels etc.)
- tekst
- plaatjes
In deze handleiding gaan we kijken naar de verschillende opties die MicroStation heeft bij het maken van lijnstijlen.
3 Vóór je begint
Een paar tips voor het maken van lijnstijlen:
- Maak een nieuw leeg lijnstijlenbestand aan voor je nieuwe lijnstijlen. Als je later de zelfgemaakte lijnstijlen wil toevoegen aan een bestaand bestand dan kan dat gemakkelijk.
- Zorg dat je het lijnstijlenbestand ergens neer zet waar MicroStation zijn lijnstijlen zoekt ander zie je je lijnstijlen niet terug in de lijst van MicroStation linetypes.
- Maak je lijnstijlen vanuit een MicroStation-tekening waar je de verschillende onderdelen die je nodig hebt kunt tekenen en je lijnstijlen kunt testen. Gooi deze tekening niet te snel weg, hij kan nog van pas komen!
3.1 Start
Maak een nieuwe (lege) tekening. In deze tekening testen we de gemaakte lijnstijlen, maar hierin tekenen we ook onderdelen die we gaan opnemen in een lijnstijl.
3.1.1 MicroStation v8i
In MicroStation v8i ga je naar het pulldownmenu Element en kies je ‘Line Styles’ >’Edit’:
De Line Style Editor wordt geopend:
Om een lijnstijl te kunnen maken ga je naar File en maak je een nieuw lijnstijlenbestand:
Als je die opslaat in de map die ‘Symb’ heet in de Standards-map van MicroStation dan zou het goed moeten gaan.
Ik maak een lijnstijlenbestand dan ‘Artikel_Lijnstijlen.rsc’ heet:
Er verschijnen meteen een aantal regels in het scherm onder ‘Components’:
Dit zijn de ‘internal line styles’ die je ook ziet als je een lijnstijl kiest in MicroStation. Deze lijnstijlen kun je niet wijzigen, maar je kunt ze, als je wilt, wel gebruiken in je eigen lijnstijlen.
3.1.2 MicroStation CONNECT Edition/2023/2024
Lijnstijlen kun je ook maken in MicroStation CONNECT Edition en de daarop volgende versies. Het maakt eigenlijk niet (meer) uit welke versie je gebruikt.
In vorige versies van MicroStation CONNECT Edition waren er problemen met de Line Style Editor, maar die zijn inmiddels opgelost.
In MicroStation CONNECT Edition kun je op 2 manieren bij de Line Style Editor komen.
- Via het lijnstijlenvak in de group ‘Attributes’ op de Home tab:
Klik op ‘Manage’ helemaal onderaan het uitklapmenu en de Line Style Editor start op. Deze ziet er hetzelfde uit als in MicroStation v8i.
- Ga naar tabblad ‘File’ en kies ‘Settings’ en ‘File’:
Beide opties openen de Line Style Editor:
Dit scherm kun je zelf groter en kleiner slepen (dat kan niet in v8i).
Ook hier maak je een nieuw bestand door te klikken op ‘File’ en ‘New…’:
en daarna zie je de ‘internal linestyles’ van MicroStation in je scherm:
3.1.3 Built-in Styles
De Line code 0 tot en met 7 komen overeen met de ‘Built-in Styles’ die je ziet in het scherm van de lijnstijlen:
(Dit geldt voor alle versies van MicroStation).
Default Solid Line
Daarnaast is er ook een ‘Default solid line’:
Alle 'Internal' lijnstijlen kun je gebruiken in je eigen creaties (bijvoorbeeld bij een compound). Het verschil tussen de ‘Default solid line’ en Line code 0 is dat de Default solid line een ‘width’ mee kan krijgen.
Een width is niet hetzelfde als de lineweight, hoewel je het verschil niet meteen ziet. Een width wordt uitgedrukt in meters (zoals in AutoCAD) en een lineweight loopt van 1 tot en met 31 en de breedte wordt bepaald in de plotterdriverconfiguratie. De width kun je aanpassen met het commando ‘Modify Line Style Attributes’ dat je vindt op de Home-tab in groep ‘Modify’ in het pulldownmenu van de Change-Match commando’s:
Maar ook in het Properties-scherm: |
4 Een nieuwe lijnstijl maken
Om een nieuwe lijnstijl te maken heb je twee zaken nodig: een lijnstijlnaam en een gekoppelde definitie.
4.1 Lijnstijlnaam
Een naam maak je door bij ‘Edit’ te kiezen voor ‘Create’ > ‘Name’:
Er verschijnt nu een Lijnstijlnaam, die is nu nog ‘Unnamed’:
Door in het onderste witte vak een nieuwe naam te typen en op <enter> te klikken wordt de nieuwe stijlnaam ingevuld.
Elke lijnstijlnaam moet gekoppeld zijn aan een lijnstijldefinitie (een stroke, point of compound in het rechter scherm) je kunt zien aan welke definitie de naam gekoppeld is aan de twee pijltjes (>>) voor de lijnstijldefinitie.
In onderstaand voorbeeld is de lijnstijl ‘_Voorbeeld1’ gekoppeld aan stroke pattern ‘Stroke2’.
Na het opslaan is de lijnstijl beschikbaar in de tekening en kun je hem testen. Als je iets wijzigt in de definitie moet je altijd de wijziging opslaan om het te kunnen zien in lijnen in de tekening (als je de wijziging niet meteen ziet verschijnen werkt het vaak om een beetje in- en uit- te zoomen met je muiswiel).
4.2 Lijnstijl-soorten
Je maakt met de Line Style Editor ‘Stroke patterns’, ‘Points’ en ‘Compounds’.
4.2.1 Stroke patterns
Stroke patterns zijn een aantal elementen achter elkaar waarvan sommige een lijnstuk zijn en andere open ruimte. De lijnen kunnen ook een dikte of zelfs een verlopende dikte/breedte krijgen.
4.2.2 Points
Points zijn objecten (lijken een beetje op cellen) die je rangschikt op een Stroke Pattern.
4.2.3 Compounds
Compounds zijn lijnstijlen die een combinatie zijn van Strokes, Points en/of andere Compounds.
In de volgende paragrafen gaan we zien wat de mogelijkheden zijn met de verschillende soorten.
4.3 Afmetingen van lijnstijlen
In de definitie van de lijnstijlen ga je dadelijk afmetingen opgeven. Deze afmetingen zijn in Working Units*, dus de afmetingen zijn afhankelijk van de working units in de tekening.
Een lijnstijl bestaande uit een streepje met lengte 1 en een gat met lengte 1 wordt in een tekening met meters een lijnstijl met strepen van 1m en gaten van 1m.
Zijn je working units millimeter dan wordt dezelfde lijnstijl weergegeven als strepen van 1mm lang en gaten van 1mm (en bij inches: 1 inch streep en 1 inch gat!).
Omdat lijnstijlen over het algemeen gemaakt worden voor een bepaald vakgebied geeft dat (meestal) geen problemen.
4.3.1 Annotation Scale
Er is nog een andere instelling waar je rekening mee moet houden en dat is de Annotation Scale.
Sommige lijnstijlen zijn gemaakt om zichzelf te verschalen met behulp van de Annotation Scale, hierbij moeten de afmetingen ingegeven worden zodat ze goed herkenbaar zijn op de plot. Houd er dus rekening mee dat een lijnstijl met een streep van 1 meter, dus ook 1 meter lang wordt op de plot!
4.3.1.1 Physical
Heb je lijnstijlen die je juist 1 op 1 tekent en dus niet mee moeten verschalen met de Annotation Scale, dan is het belangrijk dat je bij de instellen van de lijnstijlnaam de optie ‘Physical’ aanvinkt.
Die vind je onderaan in het pulldownmenu ‘Edit’:
4.3.1.2 Snappable
Deze instelling zorgt ervoor dat je op onderdelen van je lijnstijl kunt snappen. Een handig hulpmiddel bij het maken en controleren van lijnstijlen.
Tip! Als je hieronder verder gaat met het maken van lijnstijlen dan is het handig om de optie ‘Physical aan te zetten bij je lijnstijlen, zo kun je controleren of de afmetingen die je voor de verschillende onderdelen ingeeft ook het juiste effect geven. Later kun je deze optie altijd weer uitzetten! |
4.4 Stroke Pattern
Voor het maken van een stroke plaatsen we meerdere elementen achter elkaar en bepalen per element of het een lijn of een open ruimte is.
Kies pulldownmenu ‘Edit’ en selecteer ‘Create’ > ‘Stroke pattern’:
In de lijst onder ‘Components’ verschijnt een ‘New Stroke Component’. Geef deze Stroke een naam door de ‘new stroke component’ aan te klikken in vakje een nieuwe naam te typen:
(Als je zelf aan de slag gaat, kies dan een naam die past bij het lijntype dat je wil maken, in de volgende hoofdstukken zul je zien dat je de namen nodig hebt bij het maken van ingewikkelder lijnstijlen).
Ik geef als nieuwe naam ‘Stroke-1’:
Nu gaan we het scherm verder bekijken:
In het witte vak bovenaan zie je een voorbeeld van de lijnstijl die je maakt (als je met een zwarte achtergrond werkt in MicroStation dan is dit vak zwart).
Daar onder zie je de ‘Stroke Pattern Attributes’:
4.4.1 Shift
Voor het verschuiven van het startpunt van je stroke pattern.
Je kunt kiezen uit:
- Distance – hier geef je een afstand op van het startpunt van de lijn tot het startpunt van je stroke pattern. In het voorbeeld hieronder heb ik een stroke pattern gemaakt met 2 delen, een lijn met lengte 1 en een open ruimte met lengte 1. De shift distance is ook 1.
- Fraction – dit lijkt aan te geven of je een fractie/deel van het lijnstuk gebruikt om een verschuiving aan te geven, maar ik zie dat niet terug in de geteste lijnstijlen.
- Centered – met deze instelling wordt het stroke pattern gecentreerd over de hele linestring:
In dit voorbeeld zie je dat aan het begin en eind-streepje, die zijn even lang.
4.4.2 Single Segment
Door deze optie aan te zetten begint bij elk lijnstuk het stroke pattern weer van voor af aan:
Combineer je de ‘Centered’-optie van hierboven met ‘Single Segment’ wordt het stroke pattern per lijnstuk gecentreerd:
4.4.3 Repetitions
Deze instelling bepaalt hoe vaak het stroke pattern herhaald mag worden om de lijn te maken.
- Unlimited: het patroon mag zo vaak herhaald worden als nodig om de lijn te tekenen.
- Count: Je geeft hier op hoe vaak het patroon gebruikt mag worden. Als de lengte van de strokes vast staat dan zie je niets van deze instelling.
Voorbeeld van lijn met maximaal 2 repetitions (Count=2) en variabele strokes:
Je ziet dat het stroke pattern 2 keer wordt verdeeld over de totale lengte van de lijn.
Dezelfde lijn maar dan met de optie ‘Single Segment’ aangevinkt:
Je ziet dat er nu per lijnstuk 2x het stroke pattern wordt weergegeven.
4.4.4 Stroke Pattern
In het onderste deel van het scherm ga je het stroke pattern opbouwen:
Met behulp van de knoppen ‘Add’ en ‘Delete’ kun je stukjes toevoegen. Per stukje geef je de lengte en of het een ‘Dash’ (=streep) of een ‘Gap’(=ruimte) is. Als je ‘Dash’ selecteert achter ‘Stroke Type’ dan zie je een zwarte streep:
Kies je ‘Gap’ dan zie die niet:
4.4.4.1 Length
De lengte die je in het witte vakje achter ‘Length’ invult kan ‘Fixed’ of ‘Variable’ zijn. Bij ‘Fixed’ wordt de lengte van de dash/gap de aangegeven lengte in meters (kijk ook even bij de paragraaf over ‘Physical linestyles’).
Kies je ‘Variable’ dan kan de lengte van de dash/gap variëren. Afhankelijk van bijvoorbeeld de instelling ‘Count’ en ‘Single Segment’ uit de vorige paragrafen wordt de lengte van de dash/gap aangepast. Bij een ‘Count’ van 1 wordt het patroon één keer per lijn of per lijnstuk weergegeven en wordt dat lengte van het pattern daaraan aangepast:
4.4.4.2 Invert at
Deze instelling zou ervoor kunnen zorgen dat een dash omgezet wordt in een gap of omgekeerd:
- None
Geen invertion. - Origin
Alleen bij het begin van het element kan de stroke geïnverteerd worden. - End
Alleen bij het eind van het element kan de stroke geïnverteerd worden. - Both
Zowel bij het eind als het begin van het element kan een stroke omgezet worden van gap naar dash of omgekeerd.
4.4.4.3 Corners
Dit bepaalt wat er gebeurt als je stroke pattern een hoek om gaat.
Break
Als je kiest voor Break dan wordt de stroke gebroken op een hoek en gaat daarna weer verder.
Bij voorbeeld links zie je dat de dash (1 meter lang in de definitie) in tweeën gebroken is en het verticale stuk en het horizontale stuk samen ook 1 meter zijn.
Bij voorbeeld rechts hetzelfde, maar nu met de gap, opgeteld is 0.22+0.28 gelijk aan 0.5m en dat is de lengte van de gap (in de definitie).
Bypass
Bij deze optie wordt de hoek ‘overgeslagen’ en gaat het lijntype door bij het begin van de volgende dash/gap:
Je ziet aan de grip van de geselecteerde lijn (het blauwe vierkantje) dat de hoek niet op de lijn ligt. Het lijntype begint met een dash van 1m, daarna een gap van 0.5m, de volgende dash moet de hoek om, maar wordt recht getekend vanaf het eind van de gap en het begin van de volgende gap. De dash is wel netjes 1m.
4.4.4.4 Width
Hiermee geef je een lijnstijl een breedte mee. Dat is iets anders dan de lineweight die een element krijgt vanuit de ‘Attributes’ van MicroStation. Deze breedte wordt in Working units opgegeven. Dat zijn de eenheden waarmee je tekent. Dat betekent dat de lijnstijl die ik in de vorige paragraaf gebruikte met een dash van lengte 1 en gap 0.5 bij de eenheid meter dus 1m en 0.5m zijn en bij eenheid mm, 1mm en 0.5mm.
Omdat zowel de lengte als de breedte in werkeenheden worden gemaakt kan ik dus lijnstijlen maken die exact de werkelijkheid weergeven.
Met deze strokes kun je dus bijvoorbeeld gemakkelijk wegmarkeringen tekenen met de juiste afmetingen. Zoals ik iets verderop zal laten zien.
Bij ‘width’ kies je voor:
None
None betekekent (vanzelfsprekend) geen lijnbreedte.
Full
Betekent dat de opgegeven breedte van de lijn aan beide zijden van de lijn wordt weergegeven:
Left
Toont de breedte alleen aan de linker kant van de lijn:
(als je tenminste de lijn van onder naar boven of van links naar rechts tekent).
Right
Toont de breedte alleen aan de rechter kant van de lijn:
Als je de afbeeldingen vergelijkt dan zie je dat de width van ‘left’ en ‘right’ de helft zijn van de ‘full’ width. De breedte (die je opgeeft recht onder deze instelling) is dus altijd de totale lijnbreedte hoe die zou zijn als je de optie ‘full’ gebruikt.
Width left 0.5:
Width left 1.0:
Start/end
Hiermee geef de begin- en de eindbreedte van de dash aan.
Die hoeven natuurlijk niet hetzelfde te zijn, dus je kunt ook beginnen met start width 0 en eindigen met end with 0.5 en je hebt een pijlpunt, of een driehoek of hoe je het ook wil noemen:
Endcaps
De laatste instelling voor de strokes is ‘Endcaps’:
Voor bovenstaande voorbeelden stond de instelling altijd op ‘Closed’. Dat zorgt ervoor dat de blokjes en driehoekjes in bovenstaande voorbeelden altijd gesloten zijn en gevuld. Ook de opties onder ‘Closed’ geven allemaal gevulde strokes, behalve de laatste. Bij Open zie je dit bij het vorige voorbeeld:
Dezelfde width-instellingen maar dan niet gesloten en geen vulling.
De overige instellingen zeggen iets over de afwerking van de strokes:
Closed | ![]() | |
Extended | ![]() | Je ziet aan het blauwe blokje dat het lijntype iets vóór de start van de lijn begint. |
Hexagon | ![]() | De afronding wordt gemaakt met 3 vectoren. |
Octagon | ![]() | De afronding wordt gemaakt met 4 vectoren. |
Decagon | ![]() | De afronding wordt gemaakt met 5 vectoren. |
Arc | ![]() | De afronding wordt gemaakt met een boog (heel veel vectoren). |
Zie je de verschillen tussen de afgeronde strokes? Nee, die zijn ook niet te zien. Dit is een instelling die op de achtergrond de snelheid van het weergeven op het scherm kan vergroten. Hoe minder vectoren hoe sneller. Dus je kunt hier rustig kiezen voor Hexagon, het verschil zie je toch niet.
4.4.5 Voorbeelden van Stroke patterns
Hieronder wat voorbeelden van lijnstijlen die je met alleen strokes kunt maken, met aanwijzingen en afmetingen:
![]() | Wegmarkering 1-1 streep:
|
![]() | Pijl aan het eind van een lijn met meerdere lijnstukken:
|
![]() | Pijl aan het eind van een lijn met meerdere lijnstukken:
|
![]() | Ruitje:
|
![]() | Asfaltdrempel (20kmh, 0.12m hoog)
|
![]() | Slagboom:
|
![]() | Lijn met kruisjes:
|
![]() | Grenslijn(?)
|
Als je lijnstijlen gaat maken die wat ingewikkelder zijn, dan is het een goed idee om een voorbeeld te tekenen van hoe de lijnstijl er straks uit moet gaan zien. Dan kun je daar bijvoorbeeld je maten uit halen.
4.5 Point
De Points zorgen ervoor dat je andere objecten aan je lijnstijl kan toevoegen (bijvoorbeeld letters of symbolen). Hierdoor worden de mogelijkheden aanzienlijk uitgebreid.
Om een Point te kunnen maken heb je altijd een Stroke Pattern nodig.
Met het Stroke Pattern bepaal je waar je Points geplaatst worden in je Stroke Pattern.
Hieronder zie je een voorbeeld van een combinatie van Point en Stroke:
Het basis Stroke Pattern bestaat uit 2 gaps van ieder 0.5m breed een cirkel die als point in het midden van de eerste gap is geplaatst.
Het basis Stroke Pattern hoeft niet alleen uit gaps te bestaan, het werkt even goed met dashes, maar je zult de dashes niet zien in je Point lijnstijl. Wil je dat wel dan gebruik je een ‘Compound’ (zie verderop) hierin kun je Points en Stroke Patterns samenvoegen.
4.5.1 Point-instellingen
We maken eerst een Point aan via het Edit-pulldownmenu:
We zoeken dan de nieuwe Point op in het lijstje rechts:
Het is handig om de ‘new point component’ direct een naam te geven. Zo kun je straks je points goed uit elkaar houden als je ze wil gebruiken in een compound. In dit voorbeeld noem ik deze Point 'bolletjeslijn'.
Nu gaan we kijken naar het onderste deel van het scherm.
Als eerste kiezen we een Base Stroke Pattern. Zoals we hierboven hebben gezien bepaalt het Stroke Pattern waar de points geplaatst worden.
Ik ga het lijntype maken dat bestaat uit een reeks bolletjes met ruimtes ertussen (zoals het voorbeeld hier boven). Daarvoor gebruik ik een Stroke Pattern dat (ook) ‘Bolletjeslijn’ heet en bestaat uit 2 gaps naast elkaar:
Klik op de knop Base Stroke Pattern en selecteer de Stroke ‘Bolletjeslijn’:
Je ziet dat voor de voorbeelden uit de vorige paragraaf al een aantal Stroke Patterns gemaakt zijn.
Als je één van de Stroke Patterns aanklikt dan zie je In het witte vak onder de lijst normaal gesproken een voorbeeld van het Stroke Pattern, maar in dit geval zijn er alleen maar gaps en zien we dus niets.
Hierboven zie je na selectie van het Base Stroke Pattern de beide gaps van de Stroke Bolletjeslijn weergegeven. De linker is de gap die we gaan gebruiken om de cirkel in te zetten (als we die in de rechter gap wilden zetten dan moet je die selecteren door hem aan te klikken).
Als je een bestaande Point hebt geopend dan zie je in de witte rechthoek links onder of er een symbool of iets dergelijks is toegevoegd aan de geselecteerde gap.
Door op ‘Select’ te klikken kun je een symbool selecteren uit een lijstje. In een nieuw lijnstijlenbestand zonder Points zul je meestal geen symbolen vinden en is het lijstje leeg.
We zullen er zelf een symbool in moeten plaatsen.
4.5.2 Create Point Symbol
Het maken van een Symbol lijkt erg op het maken van een cell. We kunnen zelfs een Cell-tool gebruiken om een handig aangrijpingspunt te definiëren.
- We beginnen met het tekenen van een symbool in onze tekening (als je vooraf je lijntype al uitgetekend hebt dan heb je ook dat symbool al en kun je door naar de volgende stap). In dit geval tekenen we een cirkel met een straal van 0.25m.
- Plaats een Cell Origin (Home-tab, Placement-group, Cells) in het midden van de cirkel:
- Selecteer de cirkel (met Element Selection) en de knop ‘Create’ in de Line Style Editor wordt actief:
- Klik op de ‘Create’ knop en geef de naam van het symbool. In dit geval noem ik het symbool ‘Bolletje’ en klik op OK.
4.5.3 Symbool plaatsen in Point
Nu we een symbool hebben gaan we dat in het stroke pattern plaatsen:
- Klik op Select en selecteer ons symbool:
- Je ziet in het venster ook meteen een voorbeeld van het gekozen symbool.
Klik op OK en je ziet meteen het effect:
N.B. Als je een Stroke Pattern kiest met daarin een ‘dash’ (dus een streep) dan zie je die niet in heet Point-lijntype. Het Stroke Pattern bepaalt alleen de plaats van de Points. |
Je ziet ook dat rechts van het geselecteerde symbool een heel aantal instellingen actief zijn geworden:
Die gaan we nu bespreken.
4.5.4 Instellingen voor het Point Symbol
Hieronder zie je wat je allemaal kunt instellen voor het Point Symbol:
Color
- Element
Hier bepaal je of de kleur van het symbool in de lijnstijl dezelfde kleur moet zijn als die van het element waar de lijnstijl straks op toegepast wordt. Dat betekent dat de lijnstijl de kleur van het element of de laag overneemt en dus in allerlei verschillende kleuren kan voorkomen. - Symbol
Kies je voor ‘Symbol’ dan blijft de kleur van het symbool behouden in de lijnstijl en dan reageert die niet op de kleur van het element. Zo kan ik dus lijnstijlen maken met verschillende kleuren in één lijnstijl:En die lijnstijl verandert niet van kleur als ik de lijn van kleur verander.
Weight
Voor de weight geldt hetzelfde als voor de kleur. Je kunt kiezen of het element in de lijnstijl de lineweight van de lijn overneemt of dat het element zijn eigen (symbool-)kleur vasthoudt.
Partial
Dit gaat over het tonen van een symbool als deze in een lijnstuk staat dat te kort is om het hele Point/Stroke Pattern te laten zien.
- Origin
Als het Origin van het symbool nog past in het lijnstuk dan wordt het symbool nog getoond, anders niet:
Lijnstuk net lang genoeg (voorbij het origin point (midden v.d. cirkel)
Lijnstuk net te kort voor de laatste cirkel
- Project
Als een deel van een Stroke getoond wordt, dan wordt ook het symbool getoond:
- None
Als er maar een deel van de Stroke getoond wordt dan wordt het symbool niet getoond:(aan het blauwe blokje zie je dat de lijn verder doorloopt dan de lijnstijl).
Clip Partial
Deze instelling hoort bij de vorige instelling en bepaalt of het symbool geclipt of als geheel wordt weergegeven:
Allow Stretch
Deze instelling zorgt ervoor dat ook symbolen uitgerekt kunnen worden. Hiervoor moet de Stroke waarop het symbool staat een variabele lengte hebben (dus ‘length’ ‘variable’ en niet ‘fixed’) en er moet een aantal per lijnstuk ingesteld zijn (‘count’ in Stroke Pattern).
Justify
Dit bepaalt de uitlijning van het symbool op de Stroke. Waar het symbool uiteindelijk staat in de Stroke heeft natuurlijk ook te maken met het Origin point van het symbool en met de instellingen van de offset (zie hieronder).
![]() | Het Origin Point van het symbool (het middelpunt van de cirkel) zit in het midden van gap1. |
![]() | Het Origin Point van het symbool zit aan de linkerkant van gap1. |
![]() | Het Origin Point van het symbool zit aan de rechterkant van gap1. |
X Offset / Y Offset
Met deze waarde kun je het Point Symbol nog een verschuiving geven.
- X Offset geeft een verschuiving in de richting van de lijn.
- Y Offset geeft een verschuiving loodrecht op de lijn.
Je kunt dit in veel gevallen ook bereiken door een ander aangrijpingspunt te kiezen voor je Point Symbool.
Rotation
Je kunt hier je Point Symbol een rotatie meegeven.
Ook hier zijn weer verschillende mogelijkheden:
- Relative
Dan wordt de opgegeven hoek bij ‘Angle’ gebruikt om symbool met die hoek te verdraaien ten opzichte van de lijn. Hieronder een voorbeeld met een hoek van 90°: Absolute
De opgegeven hoek wordt nu gegeven ten opzichte van de tekening:
Het maakt trouwens niet uit of je de tekening draait (met View Rotation) de hoek blijft ten opzichte van de tekening, niet ten opzichte van de view.
Adjusted
Deze instelling zorgt ervoor dat het symbool altijd ‘leesbaar’ is. Ofwel het symbool wordt nooit ondersteboven getoond. Om de verschillen te laten zien zie je hieronder de 3 instellingen naast elkaar:
In het voorbeeld is de hoek 0°, maar geeft wel een beeld wat er gebeurt met de letter in de lijnstijl.
4.5.5 Voorbeelden van Point-lijnstijlen
![]() | Cirkels met het middelpunt op het midden van een Stroke van 2 stukken. De roze lijnen zijn een weergave van het Stroke Pattern, maar zie je niet in het eigenlijke lijntype. |
![]() | Gevulde cirkels, met hetzelfde onderliggende Stroke Pattern als hierboven, maar dan op elk onderdeel een bolletje. Kleur en lijndikte liggen vast in het lijntype. |
![]() | Nu letters op dezelfde Stroke als bij de bolletjeslijn hierboven. |
![]() | Een standaardlijntype van MicroStation (Arrow wide tail) die ook gebruikt maakt van alleen een Point. Dit lijntype heeft een vaste kleur en dikte en op een zwarte achtergrond zijn de pijlen gevuld. |
![]() ![]() | Een lijnstijl opgebouwd uit stukjes, met een begin- en eind-deel. Ook deze lijnstijl heeft een eigen kleur en lijndikte. Er onder zie je de losse delen, de roze puntjes zijn de aangrijpingspunten van de onderdelen. |
4.6 Compounds
Een compound is een samengesteld lijntype. Het wordt gemaakt door Points en Stroke Patterns, Internal Lines en zelfs andere Compounds te combineren.
Je maakt een nieuwe Compound op dezelfde manier als een nieuwe Stroke of Point:
Kies ook hier weer een duidelijke naam.
Het scherm van de compound ziet er als volgt uit:
4.6.1 Insert
Hierbij kies je een Internal, Stroke Pattern, Point of Compound om te gebruiken in je Compound.
Deze wordt dan zichtbaar in het vak van de Sub-Components:
Het gekozen sub-component wordt in eerste instantie geplaatst met een offset van 0. De offset geeft de afstand van het sub-component tot het midden van de lijnstijl.
De offset kun je aanpassen door het sub-component aan te klikken, dan de gewenste Offset in het vakje te typen en een <enter> te geven.
Als je een tweede component toevoegt, zie je dat er nu lijnstukken bij komen.
Hieronder zie je het effect van een andere offset van de Point:
Het voorbeeld in het vak boven de Sub-Components is een beetje onduidelijk, maar als we de lijnstijl gebruiken in de tekening zie je dit:
Als je bovenstaande lijn selecteert dan zie je dat de strepen op offset 0 liggen en de letters op offset 0.35:
Het had ook andersom kunnen zijn, dan ziet de lijnstijl er hetzelfde uit, maar bij het tekenen merk je het verschil meteen:
Het is dus goed om na te denken over het aangrijpingspunt van een lijnstijl (en dus de offset van zijn sub-components) om het gebruiksgemak te vergroten.
4.6.1.1 Internal Line Codes of Default solid line
Je kunt de Internal Line codes ook gebruiken in je Compounds. Dat zijn dezelfde lijnstijlen die je ook zie in je lijnstijlenlijst in MicroStation, alleen heten ze hier ‘Built-in Styles:
Deze lijnstijlen gedragen zich binnen een compound op dezelfde manier als in een tekening. Ze verschalen zich tijdens het zoomen.
In de Line Style Editor zie je bovendien dat er behalve de (bekende) 8 Internal/Built-in Styles ook nog een Default Solid Line. Dit is net als Style 0 een doorgetrokken lijn. Het verschil zit erin dat de Default Solid Line een breedte meegegeven kan worden vanuit ‘Modify Line Style Attribute’:
Dit is dus niet hetzelfde als een lineweight maar een breedte (in master units) die ook kan verlopen van bijvoorbeeld 0.25 naar 0.5m. Deze breedte verschaalt ook niet mee met het zoomen.
Eigenlijk zou je kunnen zeggen dat deze Width hetzelfde reageert als de Width die je binnen de lijnstijldefinitie gebruikt. Alleen kun je per getekend element de width aanpassen. Je kunt je voorstellen dat als je deze twee definities door elkaar heen gebruikt er verwarring kan ontstaan.
4.6.2 Voorbeelden van Compound-lijnstijlen
![]() | Lijnstijl voor mantelbuis met diameter van 0.5m. Dit is een compound van:
|
![]() | Dit is een manier om een bandenlijn te tekenen met 2 lijnen en cijfers op de uiteinden. Cijfer (en breedte) corresponderen met cijfer in legenda. Opbouw:
|
![]() ![]() | Inrit met begin- en eindstuk:
|
![]() | Inrit van verlaagde trottoirbanden:
|
![]() | Opsluitband met afmetingen:
|
![]() | Trottoirband met afmetingen:
|
![]() | Trottoirband op ware grootte
|
4.6 Conclusie
En nu is de vraag: Wat voor lijnstijlen ga jij allemaal maken? Je kunt het zo ingewikkeld maken als je zelf wil, maar houd in de gaten dat als je heel ingewikkelde lijnstijlen gaat maken met veel lijntjes erin dat je vaak moet opslaan! En bij voorkeur ook een backup maakt van je bibliotheek als je weer iets moois gefabriceerd hebt:
Waarschuwing
Als je veel ingewikkelde lijnstijlen maakt dan wil het wel eens gebeuren dat je Lijnstijlenbestand corrupt raakt. Wat er vooral problematisch kan zijn, zijn de Point Symbols die je gemaakt hebt. Vandaar ook de waarschuwing om regelmatig op te slaan en om vaak back-ups te maken tijdens het creëren van lijnstijlen!
Is je bestand onverhoopt toch corrupt geraakt, dan kun je in sommige gevallen via de tools in het volgende hoofdstuk nog wat redden.
5 Het managen van lijnstijlen
In het Pulldownmenu File zitten nog een paar handige tools voor het managen van lijnstijlen en lijnstijlbestanden.